De Slag om Waterloo (B)

De volgende fotorapportage is gemaakt in mei 2022 op en rond de slagvelden, in de musea en bij de monumenten ter herinnering aan de “Slag om Waterloo” in 1815 in België.
Samen met enkele kaarten en een korte geschiedenisles probeer ik met deze foto’s een kleine indruk te geven van de nederlaag van Napoleon en de sfeer van die tijd.
Het slagveld ten zuiden van Waterloo werd al in 1914 tot beschermd landschap verklaard en is daarom nog grotendeels hetzelfde als 200 jaar geleden.

De Hoofdpersonen

De geschiedenis van de Slag bij Waterloo

De Slag bij Waterloo was een veldslag nabij Waterloo, een plaatsje destijds gelegen in de Zuidelijke Nederlanden, tegenwoordig in België. Napoleon Bonaparte werd hier op 18 juni 1815 definitief verslagen door een coalitie van enerzijds Britse, Nederlandse en Hannoveriaanse eenheden onder opperbevel van Wellington en anderzijds een Pruisisch leger onder commando van maarschalk von Blücher.

Na in 1814 verbannen te zijn naar Elba, keerde Napoleon in maart 1815 naar Frankrijk terug. Hij installeerde zich daar opnieuw als keizer van Frankrijk. Zijn oude vijanden vormden de Zevende Coalitie om hem weer te verjagen. Engeland en Pruisen trokken grote legers samen in de zuidelijke Nederlanden om Frankrijk op 1 juli 1815 binnen te vallen. Napoleon besloot ze voor te zijn en trok op 14 juni de grens van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden over bij Charleroi. Hij hoopte de legers van Wellington en Blücher uiteen te drijven om ze apart te kunnen vernietigen. Zijn linkervleugel werd op 16 juni door de Nederlanders opgehouden in de Slag bij Quatre-Bras. Met zijn rechtervleugel bracht hij de Pruisen dezelfde dag een nederlaag toe in de Slag bij Ligny. Deze trokken zich naar het noorden terug om Wellington te blijven bijstaan. Napoleon achtervolgde het Brits-Nederlandse leger op 17 juni met zijn hoofdmacht en liet de Pruisen volgen door maarschalk Emmanuel de Grouchy. Wellington nam een verdedigende positie in op een heuvelrug ten zuiden van Waterloo in de hoop dat de Pruisen hem op tijd te hulp zouden schieten.

Napoleon kiest voor een frontale aanval
De nacht van zaterdag 17 op zondag 18 juni regende het nog altijd. De lössachtige bodem was veranderd in bruine modder. Pas in de loop van de ochtend brak de zon door en begon de grond op te drogen. Napoleon had, na een korte slaap, rond 04:30 een algemene aanval om 09:00 bevolen maar op dat tijdstip moesten over de weg van Genappe nog 44 000 man en 169 kanonnen arriveren. Hij gebruikte het oponthoud om ontbijtend in Le Caillou met zijn staf een strategie te bepalen. Officieren die in Spanje tegen Wellington hadden gestreden, rieden met klem af een frontale aanval tegen de Britse troepen uit te voeren. Beter was het om het geallieerde leger uit positie te brengen door een van de flanken te omtrekken. Napoleon wilde daar echter niet van horen en zei: “Omdat jullie van hem verloren hebben, denken jullie dat Wellington een goed generaal is. En ik zeg jullie dat Wellington een slecht generaal is, dat de Engelsen slechte troepen zijn en dat we er korte metten mee maken” (Et moi je vous dis que Wellington est un mauvais général, que les Anglais sont de mauvaises troupes et que ce sera l’affaire d’un déjeuner). Hij had geen hoge dunk van Wellington, die hij spottend een ‘Sepoy-generaal’ noemde, wegens diens carrière in India. Napoleon was in het algemeen afkerig van omtrekkende bewegingen tijdens de slag zelf. Zelf had hij te vaak zulke manoeuvres van de vijand door een tegenstoot een catastrofale afloop gegeven: hij besefte hoe gevaarlijk die waren.
In dit geval was er ook weinig ruimte voor een flankbeweging en in de tijd dat het Franse leger moeizaam door de modder zijwaarts trok, kon Wellington alweer naar het noorden ontsnapt zijn. Napoleon besloot daarom een geconcentreerde aanval uit te voeren om snel achter de rug van het Britse centrum de straatweg naar Brussel te bereiken. Hij verwachtte dat het afsnijden van die route tot een ineenstorting van het geallieerde leger zou leiden. Een probleem bleef het gebrek aan kennis over plaatselijke topografie: Napoleon beschikte niet over een gedetailleerde kaart. Daarom werd kroegbaas Jean-Baptiste Decoster met de handen gebonden op een paard gezet zodat hij als vraagbaak kon dienen als Napoleon zich over enig punt aangaande de terreingesteldheid wilde informeren.

Inleidende aanval op Hougoumont
Om Hougoumont werd vele uren zwaar gevochten
De aankomende eenheden werden, begeleid door militaire bands, met de al aanwezige troepen in een fraaie slagorde opgesteld en door Napoleon geïnspecteerd. Zoiets had hij vlak voor het gevecht nooit eerder gedaan; misschien wilde hij zo het moreel van de natte, modderige, vermoeide en hongerige troepen opkrikken. In ieder geval vonden de geallieerde soldaten het heel imposant. Pas om elf uur kon het sein tot de opmars gegeven worden. Ook toen was het echter nog te nat om artillerie snel te kunnen verslepen en er was voor een grote aanval voorlopig te weinig vuursteun. Daarbij was de 4e Divisie nog niet binnen. Op het laatste nippertje werd daarom het aanvalsplan omgegooid: oorspronkelijk was het de bedoeling geweest om met het Ie Korps en vlak daarachter het VIe Korps over rechts op te rukken, terwijl het IIe Korps op links gelijke hoogte moest houden.
In plaats daarvan kreeg Napoleons broer en commandant van de 6e Divisie, Jérôme Bonaparte, opdracht, om als inleidende aanval, de kasteelhoeve Hougoumont, gelegen vóór de geallieerde rechterflank, in te nemen. Hougoumont is een groot complex rond een binnenplaats, indertijd omringd door een bos, grachten, dichte hagen en een boomgaard. Het was goed te verdedigen en werd door Wellington speciaal versterkt met Nassauers om de Franse opmars te breken. De inleidende aanval op Hougoumont is wel gezien als een bewuste afleidingsmanoeuvre voor de latere centrale hoofdaanval. Er zijn echter geen bevelen van Napoleon met die strekking bekend en vermoedelijk ging het om een zich min of meer toevallig escalerende strijd waarin de Fransen zich steeds verder lieten verwikkelen. Hougoumont moest toch ingenomen worden, wilde het IIe Korps tijdig de geallieerde hoofdlinie kunnen aanvallen en was snel van La Belle Alliance uit te bereiken over een heuvelruggetje. Op bevel van Jérôme werden meer en meer Franse troepen tegen Hougoumont ingezet.
Een eerste aanval door een brigade werd bloedig afgeslagen. Rond 11:20 loste Brits geschut vermoedelijk het eerste kanonsschot van de slag, meteen zeventien Fransen vellend. Bij gebrek aan artillerie konden de Fransen zelf de hoeve niet aan puin schieten. Daarna werd een extra brigade in de strijd geworpen waarna dertig man door de noordelijke poort de binnenplaats indrongen. De verdedigers wierpen zich echter massaal op de poort, sloten die weer en maakten de indringers af, een van de beroemdste episodes van de slag. Een derde brigade die via de boomgaard poogde te naderen leed zware verliezen door geallieerde artillerie vanuit de hoofdlinie, die het complex bestreek. Het gevolg was niet dat de geallieerden gedwongen waren hun linies te verzwakken om Hougoumont te versterken, maar juist dat de Fransen een toenemend aantal troepen in deze sector verloren. Jérôme zou in de vroege middag 7 500 man aan de vergeefse aanvallen verspillen die gestopt werden door 1 850 geallieerde verdedigers; rond 16:00 waren deze verhoudingen opgelopen tot 13 000 tegen 3 000 man en was zowat het hele IIe Korps gebonden. Overigens zijn de verhoudingen veel minder extreem als het totaal aan op enig tijdstip in deze sector ingezette infanteriebataljons wordt vergeleken: drieëndertig aan de Franse kant tegenover eenentwintig bij de geallieerden.
Wellington zag in dat het grote voordeel van deze positie hierin bestond dat de Fransen verhinderd werden een snelle beslissende opmars uit te voeren en was bereid de lijn steeds met nieuwe troepen te versterken. Het complex brandde tijdens de gevechten van de middag grotendeels af.

Voorbereidende artilleriebeschieting door een Grande Batterie
Het Canon de 12 Gribeauval 12 cm geschut
Intussen werd er door de Fransen een Grande Batterie verzameld van 76 kanonnen door het Ie, IIe en VIe Korps hun zwaarste geschut te laten afstaan. Napoleon was zijn carrière begonnen als artillerieofficier en hij gebruikte graag zo’n concentratie aan geschut om een doorbraakpunt murw te beuken. Het werd voornamelijk in linie opgesteld voor de Franse rechterflank.
Napoleon had met 246 stukken niet alleen meer geschut dan Wellington; zijn vuurmonden waren gemiddeld ook zwaarder. Hij beschikte over zesendertig 121 mm “twaalfponders” van het type Canon de 12 Gribeauval door hem liefkozend zijn belles filles genoemd, terwijl de zwaarste geallieerde kanonnen, op wat houwitsers na, negenponders waren.
Omstreeks één uur ’s middags barstte het vuur van dit geschut los, op zevenhonderd meter van het geallieerde front. Het bombardement had minder effect dan verwacht: de Britten en Nederlanders waren beschut achter de heuvelkam opgesteld. Zij hadden zelfs het bevel gekregen te gaan liggen; sommigen namen de gelegenheid te baat nog een dutje te doen. Zo’n reverse slope-tactiek was typisch voor Wellington die haar meermalen in Spanje met succes had toegepast. Hij had de Pruisen bij Ligny gewaarschuwd de Fransen niet ongedekt aan de voorkant van de heuvelruggen tegemoet te treden, en dit had inderdaad zware verliezen tot gevolg. De drassige grond droeg bij aan het geringe effect van de artillerie: scherven bleven erin steken en massieve ijzeren kogels stuiterden niet zoals op harde grond enkele malen door maar boorden zich in de aarde. Ongeveer 2 700 kanonskogels en 900 granaten werden bij deze beschieting afgevuurd die naar schatting aan doden en gewonden vijfhonderd slachtoffers maakten, wat naar de normen van die tijd een magere uitwerking was. Het meeste effect hadden de ontploffende brisantgranaten, afgeschoten door houwitsers die als krombaangeschut ook over de heuvelkam heen doelen konden raken. De geallieerde artillerie had van Wellington bevel gekregen het vuur niet te beantwoorden maar in dekking te blijven, zodat ze voldoende vuurkracht zou behouden om een Franse opmars te bestoken. Veel artilleriecommandanten stelden hun geschut echter toch bloot.

Infanterieaanval door d’Erlons korps op de Geallieerde linkerflank
Napoleon gaf rond 13:30 bevel tot een aanval op de geallieerde linkervleugel door de vier divisies van het Ie Legerkorps, onder commando van Jean-Baptiste Drouet, Comte d’Erlons, tezamen ongeveer 16 000 man sterk. Hoe die aanval uitgevoerd werd, is niet helemaal zeker. Franse historici beweerden in de negentiende eeuw dat d’Erlon een grote fout gemaakt had door de troepen in vier gigantische aanvalscolonnes dwars door de modder en de roggevelden voorwaarts te laten marcheren, de dertig meter hoge helling op. Het korps van d’Erlon was op 16 juni door slecht doordachte veranderingen in de marsbevelen tegen Pruisen noch Britten ingezet en dus nog “vers”.
De colonnetactiek, met een opstelling in de diepte, was typisch voor het latere Franse leger dat niet meer de tijd had de steeds schaarsere dienstplichtigen te trainen in het gebruik van de bredere tirailleurslinie. Zij paste ook goed bij de persoonlijke stijl van Napoleon die een slag het liefste besliste door een enkele geconcentreerde aanval. Het zou echter zeer uitzonderlijk zijn dat een hele divisie in één colonne werd opgesteld. Zo zou een enorme en zeer kwetsbare concentratie troepen ontstaan zijn van ruim drieduizend man samengeperst op een oppervlakte van honderdtwintig meter breedte en tachtig meter diepte in vierentwintig rangen.
Contemporaine bronnen reppen echter niet van zulke grote formaties en er zijn geen aanwijzingen dat niet iedere brigade haar eigen colonne vormde. De vier divisies, hoe ook geformeerd, kwamen onder zwaar vuur te liggen van geallieerde artillerie, hier zevenentwintig stukken sterk, die duizend kanonskogels, vijfhonderd brisantgranaten en op korte afstand vijfhonderd ladingen kartets afvuurde, maar zetten de opmars onverschrokken voort, de gaten die in de rangen vielen sluitend. Het oprukken in een colonne had als groot nadeel dat frontaal vuur extra veel slachtoffers maakte. Na een klein half uur bereikte men de kam van de heuvelrug.
De aanval was gericht op de zwakker bezette linkerflank van de geallieerden, hier ongeveer zesduizend man sterk, en kwam met het zwaartepunt recht af op de Nederlandse infanteriebrigade van generaal-majoor Willem Frederik van Bylandt. Deze brigade stond in de eerste linie opgesteld, achter de holle weg die richting het oosten leidt naar het dorpje Ohain. De opstelling van de brigade heeft geleid tot een hele affaire. In de nacht was de eenheid opzettelijk ten zuiden van de heuvelkam geplaatst, als veiligheidslinie tegen een mogelijke Franse verrassingsaanval. Omdat die positie in een reguliere slag te kwetsbaar zou zijn, werd de brigade in de vroege ochtend achter de kam teruggetrokken. Later zouden sommige Britse geschiedkundigen, in navolging van de geschriften van amateurhistoricus luitenant William Siborne, echter beweren dat de brigade uit amateurisme fout zou zijn opgesteld en tegen het middaguur overhaast moest worden teruggehaald.
Ook het gevecht met de colonnes van d’Erlon zou slecht zijn aangepakt, iets wat de Britten later weten aan lafheid of politieke onbetrouwbaarheid — het was bekend dat sinds 1 maart enkele honderden “Belgische” troepen gedeserteerd waren om in dienst te treden bij Napoleon. Bij het opvangen van een colonneaanval was het gangbaar dat de verdedigende eenheid in een brede linie ging staan zodat men maximaal vuur kon afgeven op de colonne waarvan alleen de voorste twee rijen dat vuur konden beantwoorden. Zoiets werkte vooral goed als beide eenheden ruwweg even groot waren. In dit geval echter stonden de Nederlandse bataljons, reeds verzwakt bij Quatre-Bras, tegenover een zevenvoudige overmacht die zich niet snel liet afstoppen. Daarbij werden de divisies van d’Erlon voorafgegaan door ruim tweeduizend voltigeurs ofwel schermutselaars die in los verband met gelegenheidsvuur de vijandelijke formaties probeerden te verstoren. De weinige door de Nederlanders uitgestuurde voltigeurs werden teruggedreven door deze overmacht en keerden razendsnel terug in de linies. Bij het eerste vuurcontact met de oprukkende Franse troepen ontstond zo enige chaos in de gelederen van Van Bylandts bataljons.
Het voorste bataljon vuurde vlak achter de kam van de heuvelrug twee salvo’s af, maar dit was niet genoeg om de Fransen een halt toe te roepen: deze stelden zich in een linie op om het vuur te beantwoorden. Aangezien het ongeveer een halve minuut duurde om te herladen moesten de Nederlanders de positie in de holle weg achter de kam verlaten: zij verplaatsten zich nu naar een heg op de holle weg, om vandaar te vuren. Deze schotenwisseling duurde tot de groeiende massa Fransen door de heg drong. Toen de Nederlandse verliezen opliepen en vier van de vijf bataljonscommandanten gewond geraakt waren, verlieten sommige soldaten in paniek de linie. Er viel een gat van tweehonderdvijftig meter. De twee achterliggende bataljons trokken zich onder druk van de Franse overmacht terug tot de twee Britse brigades, van de generaals James Kempt en Denis Pack, die daar als directe ondersteuning waren opgesteld. Deze Britse brigades voerden meteen een tegenaanval uit, onder leiding van luitenant-generaal Thomas Picton, op de zich nu in de breedte ontplooiende Fransen. Zo werd voorlopig de linie behouden. De bataljons van de brigade Van Bylandt wisten zich te hergroeperen en sloten zich aan bij de tegenaanval. Generaal Picton sneuvelde bij deze actie, gekleed in zijn burgerkleren en hoge hoed, aangezien hij pas op 15 juni vanuit Engeland bij het leger was aangekomen (zonder zijn uniform bij zich te hebben).
De Nederlandse bataljons hadden nu ongeveer de helft van hun sterkte aan doden en gewonden verloren. De Fransen op hun beurt waren onaangenaam verrast dat de beschieting door de Grande Batterie zo weinig effect had gehad. Hun centrum viel stil onder de Britse salvo’s. Onder de niet-aflatende Franse druk dreigde desalniettemin de hele geallieerde linkerflank uiteen te vallen. De Britten konden met een bajonetaanval de kam niet herwinnen terwijl het merendeel van d’Erlons korps die nog niet eens bereikt had. Napoleon, het strijdtoneel van de positie bij La Belle Alliance overziend, had rond twee uur de indruk dat de slag gewonnen was. Uit zijn staf weerklonk de kreet Victoire! Volgens de tactische doctrine van die tijd was de toestand van de geallieerden hier inderdaad hopeloos: in beginsel konden zesduizend voetsoldaten geen zestienduizend man infanterie tegenhouden.
Bij de opmars was d’Erlon ook op de hoeve La Haye sainte gestoten, voor de hoofdlinie gelegen langs de weg naar Brussel, die verdedigd werd door vierhonderd man van het Koninklijke Duitse Legioen.[4] Dit 2. Leichtes Battalion was ten dele uitgerust met dure geweren met getrokken lopen, van het type Baker rifle, die een veel groter effectief bereik hadden dan de (goedkope) gladdeloops musketten waar de gemiddelde infanterist het mee moest doen: zo’n driehonderd tegenover vijftig meter. Het nadeel was een lagere vuursnelheid. De Fransen konden dit vuur niet goed beantwoorden omdat hun eigen geweren in 1807 waren wegbezuinigd. De slachting die de geweren onder hun troepen aanrichten, dwong de Fransen de hoeve te bestormen.
Van de hoofdlinie uit werd toen een bataljon KGL-linie-infanterie ter versterking gezonden, deze wisten de Fransen bij de hoeve te verdrijven. Een tegenaanval werd ingezet door de Franse tweede brigade van de 13e Cavaleriedivisie, met achthonderd kurassiers, formeel onder brigadegeneraal Étienne Jacques Travers maar in feite gecommandeerd door de “Belg” kolonel Jean-Louis de Crabbé. Het bataljon leed zware verliezen, waarbij de Fransen twee vaandels buitmaakten. De kurassiers joegen het restant van het bataljon op tot in de hoofdlinie. Dit veroorzaakte een chaos bij de op het centrum van het plateau opgestelde geallieerde bataljons. Weldra zou dat een cruciaal effect op het verloop van de slag hebben.

De Britse zware cavalerie voert een tegenstoot uit
Wellingtons onderbevelhebber, veldmaarschalk Henry William Paget, de Earl of Uxbridge, had tot dat moment vooral de situatie bij Hougoumont in de gaten gehouden. Het plotse opduiken van Franse kurassiers maakte hem er echter op attent dat er zich een dreigende situatie op de linkerflank aan het ontwikkelen was. Persoonlijk voerde hij met 2 400 ruiters van zijn zware cavalerie een gehaaste tegenstoot uit, van het centrum van de geallieerde linie uit. Hiervoor gebruikte hij twee brigades die de informele namen Household Brigade en Union Brigade droegen en formeel de 1e en 2e Britse Cavaleriebrigade heetten. Van de Union Brigade, die meer oostelijk aanviel, maakten Engelse, Ierse en Schotse regimenten deel uit, waaronder de Scots Greys ofwel het 2nd North British Dragonder Regiment. De legende wil dat Schotse voetsoldaten met één voet in de stijgbeugel met de ruiters meeliftten maar dat is een later romantisch verzinsel. De betrokken ruitereenheden vertegenwoordigden de elite van het geallieerde leger door de kwaliteit van hun uitrusting en paarden; ze hadden echter weinig gevechtservaring.
De Household Brigade joeg eerst de Franse kurassiers de holle weg weer in, een verschrikkelijke slachting aanrichtend onder de opeengedrongen massa struikelende paarden en hun berijders. De Crabbé werd dodelijk verwond. De Union Brigade doorsloeg hierop de voorste rangen van d’Erlons linkercolonne, de 1e Divisie onder brigade-generaal Joachim Jérôme Quiot du Passage. Daarna golfde ze in dichte concentratie de heuvelkam over. De Household Brigade zwenkte tegelijkertijd naar het oosten, op de linkerflank van de Franse infanterie inrijdend. Nu openbaarde zich een tweede nadeel van de colonnetactiek: de troepen waren te dicht opeengedrongen om snel een verdedigende formatie te kunnen innemen. De uitgeschakelde kurassiers hadden daarvoor voldoende tijd moeten winnen. D’Erlons troepen werden onder de voet gelopen. Zo’n drieduizend Franse infanteristen gaven zich over of werden neergesabeld. Het restant sloeg op de vlucht met de Britse ruiterij in de achtervolging. Hoewel de rechtercolonne, de 4e Divisie onder divisie-generaal Pierre François Joseph Durutte, niet door de vijand bereikt werd, liet ook die zich meeslepen in de vluchtbeweging.
De Grande Batterie begon nu recht in de wanordelijke massa Britten en Fransen te vuren, vriend en vijand beschietend. De Britse cavalerie, waarvan de wilde bloeddorst niet meer door de officieren bleek in te tomen, bestormde hierop de lijn van de Franse kanonnen. Ondanks forse verliezen bereikte men de artillerieopstellingen. Van sommige kanonnen werd de hele bemanning gedood; van de overige vluchtten de artilleristen weg en het kanonsvuur viel stil. Napoleon keek verbijsterd toe, nu eens vertwijfeld de handen in de lucht werpend, dan weer kreten van bewondering slakend voor de vechtlust van de Greys.
Intussen kwamen uit het zuiden en oosten twee brigades Franse cavalerie aangesneld, eveneens ongeveer 2 400 man, die de Britten afsneden van de rest van het geallieerde leger. De oostelijke brigade bestond uit twee regimenten lansiers, uitgerust met dunne stalen lansen die bij uitstek geschikt was om vijandelijke cavaleristen te doden. De geallieerden hadden dit type ruiterij nauwelijks. Een kwart van de doorgebroken Britten van de Union Brigade werd afgemaakt; een iets kleiner deel raakte gewond. Van de Household Brigade die het tegen kurassiers moest opnemen, werd in totaal een derde slachtoffer.
Drie andere geallieerde, lichte, cavaleriebrigades, waaronder een Nederlandse eenheid dragonders onder baron Charles-Etienne de Ghigny, kwamen de Britten ontzetten zodat het restant zich kon terugtrekken. Bij die manoeuvres werd nog meer Franse infanterie verstrooid, nu ook van de rechtercolonne. Uiteindelijk stelde Duruttes 4e Divisie zich op een in groot verdedigend vierkant en hield deze positie ondanks dat men bestookt werd door tweeënvijftig Britse congreveraketten, het enige moment tijdens de slag dat raketartillerie ingezet werd.
Het resultaat van het gevecht was dat de geallieerde hoofdlinie zich kon herstellen, maar Wellington had nog maar één, relatief verse, grote formatie zware cavalerie in reserve: de Nederlandse brigade van generaal Zoudtlandt. Aan de Franse zijde zou het Ie Korps van d’Erlon echter een aantal uren nodig hebben om te hergroeperen. Het korps had vierduizend man verloren; het restant was volledig in het ongerede geraakt. Honderden soldaten deserteerden naar het zuiden. Tegen drie uur had het korps weer compagnies weten te formeren en zond schermutselaars uit voor vuurgevechten met de geallieerde linie.
De Britten hadden twee Franse regimentsadelaars buitgemaakt, van het 45e en 105e Linieregiment, iets wat ze tijdens de hele oorlog in Spanje niet eenmaal blijvend gelukt was. Het mislukken van de hoofdaanval had niet alleen Napoleons strategie doorkruist maar ook zijn direct inzetbare infanterie met een derde verminderd, dit terwijl het IIe Korps helemaal gebonden was op de linkervleugel. Op dit moment had hij van zijn oorspronkelijk honderdendrie infanteriebataljons er al zevenenvijftig ingezet; van de zesenveertig verse bataljons behoorden er tweeëntwintig tot de keizerlijke garde.
Toch waren de meeste Britse hoofdofficieren pessimistisch over hun situatie. Wellington had op hetzelfde tijdstip van drieëntachtig bataljons er zestig in de frontlinie staan; daarvan hadden er zeventien de meeste gevechtskracht al verloren. Daarbij gingen ze ervan uit dat er maar één Frans observatiekorps achter de Pruisen aangestuurd was zodat ze Napoleons reserves twee dozijn bataljons te hoog inschatten.

De Pruisen arriveren
Aan het begin van de middag nam Napoleon, van zijn stafpositie bij Rosomme uit het slagveld met zijn telescoop afspeurend, persoonlijk als eerste waar dat op zijn rechterflank in de verte over heuvelruggen een donkere massa troepen scheen te bewegen. Eerst dacht hij dat het maarschalk de Grouchy was, die hij met 32 000 man achter Von Blücher en het Pruisische leger, dat hij verslagen waande, had aangestuurd. Al snel echter werd hem door verkenners van de cavalerie gemeld dat het de Pruisen waren, die ten dele zwarte of donkergroene uniformen droegen.
Het Pruisische leger was al sinds het aanbreken van de dag, 03:48 plaatselijke zonnetijd, uit de omgeving van Waver naar het westen aan het marcheren, het IVe Korps onder Friedrich Wilhelm Bülow von Dennewitz, dat niet aan de Slag bij Ligny had meegedaan, voorop, gevolgd door het IIe Korps en het Ie Korps, bij elkaar ongeveer 60 000 man met 134 stuks geschut. Door de modder en een grote stadsbrand in Waver ging de opmars maar traag en het IIe Korps kon pas tegen het middaguur vertrekken. Het IVe Korps had de opdracht eerst te bepalen of de Fransen Wellington wel aanvielen. Was dat niet zo, dan moest men zich achter het Bois de Paris, een woud ten oosten van het slagveld, in dekking houden. Mocht er er een volle veldslag gaande zijn, dan was het zaak het Franse leger met alle kracht in de flank te treffen. Napoleon had zijn reserve, het VIe Korps onder Georges Mouton, de graaf van Lobau, en twee cavaleriedivisies, samen 10 600 man, naar zijn rechterflank gezonden. In zijn memoires stelt Napoleon het voor alsof dit was om front te maken richting de Pruisen. De bevelen aan Lobau reppen hier echter niet van. Het VIe Korps werd officieel aan de aanvalsas van het Ie Korps toegevoegd om D’Erlons doorbraakpoging op de Britse linkerflank te hernieuwen. Het is echter mogelijk dat Napoleon de optie als dekkingsmacht tegen de Pruisen voor Lobau geheim hield. Slechts enkele selecte leden van zijn staf kregen namelijk van hem te horen dat von Blücher al zo dicht genaderd was om het moreel van het leger niet te ondermijnen. Al snel moest Lobau op eigen initiatief zijn korps een kwartslag naar het oosten draaien. Dit legde beslag op nog eens vijftien infanteriebataljons. Hierdoor had Napoleon op de keizerlijke garde na geen enkele grote infanteriereserve meer.

De Franse cavalerie valt vergeefs de Britten aan
Rond twee uur had Napoleon de Grande Batterie gereorganiseerd en versterkt met gardeartillerie. Daarbij had hij persoonlijk te paard de gewenste posities aangewezen op een meer voorwaarts gelegen heuvelruggetje. Met krombaangeschut werd begonnen de geallieerde formaties te bestoken, in de hoop met een intens bombardement het moreel van de vijand te breken. Artillerie alleen zou echter geen beslissende overwinning brengen; daar was direct gevechtscontact voor nodig.
Omdat al zijn reguliere infanteriekorpsen al ingezet waren, viel Napoleon terug op zijn cavalerie teneinde de geallieerde linie te verstrooien, en zo de slag in zijn voordeel te beslechten. Ook bij eerdere confrontaties, zoals de Slag bij Eylau, had hij de cavalerie als autonoom beslissend wapen ingezet. Het plan was om in het midden van het front de geallieerden met de cavalerie te bestormen, ondersteund door lichte artillerie, met wat infanterie om die weer te beschermen.
Maarschalk Ney, die de hoofdaanval zou coördineren, concludeerde rond drie uur al dat Wellingtons troepen op het punt stonden op de vlucht te slaan (de Fransen zouden tot bijna het eind van de slag de Britse verdediging zien als slechts een onderbreking in een grotere terugtocht). In werkelijkheid was er alleen sprake van dat sommige voorste eenheden zo’n honderd passen terug gingen om het artillerievuur wat te ontwijken. Verder werden over de straatweg naar Brussel duizenden gewonden en Franse krijgsgevangenen naar achteren afgevoerd. Echte deserties bleven beperkt. Ney stuurde de cavalerie het strijdperk in voordat de geplande infanterie- en artilleriesteun beschikbaar waren. Toen Napoleon dit merkte, veroordeelde hij het als een fundamentele fout maar het was al te laat om de charge te stoppen.
Een cruciale rol hierin speelde de hoeve La Haye Sainte. Dit complex lag vóór de heuvelkam maar was door Wellington speciaal versterkt omdat het een holle weg beheerste die de enige praktische route was om de kanonnen de helling op te krijgen. Verdedigd door Hannoverse troepen van het Duitse legioen was de boerderij omsingeld geraakt en werd al uren door Franse troepen aangevallen maar de verdedigers hielden stand, ondersteund door de geallieerde artillerie. Toen Ney de cavalerieaanval beval, was de Franse infanterie en artillerie nog steeds geblokkeerd.
Dwars door de modder trachtten Neys vijfduizend ruiters in het centrum de glooiing van de Mont-Saint-Jean te bestormen. Ney, de “dapperste der dapperen”, leidde de aanval persoonlijk. De massa paarden was zo groot dat de hele frontlijn tussen La Haye Sainte en Hougoumont bestreken werd. Napoleon had dit terrein door zijn verrekijker wel bestudeerd, maar de steilte van de glooiing en het drassige karakter ervan waren hem ontgaan. Door de staat van de grond kwam het niet tot een charge in galop en had de aanval nooit het beoogde effect. Mede door een fel geallieerd artillerievuur van vijfenzestig kanonnen werden aanmerkelijke verliezen geleden voor de helling beklommen was.
De geallieerde infanterie groepeerde zich (als gebruikelijk) in defensieve carrés. Hierbij stellen de eenheden zich op in holle vierkanten die naar alle zijden front maken. De voorste rijen hurken, de bajonetten schuin omhoog stekend, op ooghoogte van de paarden: paarden weigeren hier doorheen te breken. De kurassiers, vaak met een sabel als het belangrijkste wapen, waren niet in staat de Britse infanterie veel schade te doen, machteloos de carrés omspoelend. De meeste ruiters hadden wel twee pistolen en een karabijn bij zich maar die waren niet nauwkeurig en in het zadel nauwelijks te herladen. De gebruikelijke methode om carrés te breken was om ze eerst te bestoken met (lichte) kanonnen. Deze bleven voorlopig afwezig.
Er werden minstens tweeëntwintig carrés gevormd, ieder met de sterkte van ongeveer een bataljon. In eerste linie bevonden zich vijf vierkanten met Britten, twee van het Duitse legioen, vier van de Brunswijkers en twee van de Hannoverianen. In tweede linie lagen nog eens tien Duitse carrés. Tot driemaal toe werd de Franse cavaleriecharge herhaald, tot zevenduizend ruiters versterkt door de zware cavalerie van de keizerlijke garde. Het enige resultaat was dat de Franse verliezen steeds verder opliepen. Een probleem was dat de geallieerde kanonnen bij elke charge wel verlaten werden maar dat de kanonniers daarna hun posities weer innamen. De Franse cavalerie was niet in staat om de zundgaten te vernagelen of de kanonnen weg te slepen. Te lang rond de vierkanten trekken kon ook niet omdat dan de verliezen te hoog opliepen door musketvuur en tegenaanvallen van de achtduizend man sterke geallieerde ruiterreserves. Zo kon de kern van het geallieerde leger standhouden, geholpen door het feit dat de Franse artillerie het vuren tijdens de charges staakte.

De Pruisen worden gestuit
Ney bleef nieuwe troepen eisen, vooral ondersteunende infanterie, niet wetend dat Napoleon op zijn oostflank al door de voorhoede van de Pruisen werd aangevallen. Deze raakte dan ook geërgerd en riep uit: “Nieuwe troepen? Waar moet ik die vandaan halen? Moet ik ze hier ter plaatse maken?
Het Pruisische IVe Korps, 30 000 man sterk, was rond vier uur uit het Bois de Paris tevoorschijn gekomen. Eerst had Bülow nog geopperd dat hij de komst van het Ie en IIe Korps zou afwachten maar dat werd door Blücher kortaf afgewezen. Het IVe Korps zuiverde om te beginnen kasteel Fichermont, gelegen aan de uiterste linkerflank van het geallieerde leger, dat om half elf ’s ochtends, bij een van de eerste gevechtscontacten van de slag, aan een Franse eenheid schermutselaars verloren was gegaan. Daarbij maakten de Pruisen contact met het Nederlandse regiment “Oranje-Nassau”, bestaande uit troepen die in Nassau gerekruteerd waren. Dit regiment bezette een voorwaartse positie bij Papelotte en La Haie met ongeveer dezelfde functie als Hougoumont en La Haye Sainte. Verschil was dat diep ingesneden beken het front hier afschermden, wat ook de reden was geweest voor Ney om zijn cavaleriecharge niet op dit punt uit te voeren. De Nassauers werden wegens hun blauwe uniformen eerst voor Franse troepen aangezien en door de Pruisen onder vuur genomen. Toen regimentscommandant prins van Saksen-Weimar-Eisenach hierop woedend verhaal kwam halen, antwoordde de commanderende Pruisische officier: “Vriend, kan ik er wat aan doen dat jullie je als Fransen kleden?
Rond half vijf begon het Pruisische IVe Korps in volle slagorde naar het westen op te rukken, richting La Belle Alliance. Het Franse VIe Korps poogde dit eerst af te slaan, in de hoop dat het uiteenslaan van de Pruisische voorhoede de hele opbouw van de vijandelijke strijdmacht zou verstoren. De Franse cavaleriebrigades dwongen de 6 500 man van de voorste Pruisische 15e Brigade in carré te gaan. Hierna werd die brigade aangevallen door een Franse tirailleurlinie. Een reservelinie ondersteunde de voorhoede echter en meteen begon de Pruisische artillerie, die over een groot aantal houwitsers beschikte, een vernietigend vuur van brisantgranaten af te geven.
De Franse aanval stokte en rond vijf uur viel Lobau’s korps terug, frontaal gebonden door een aanval van Pruisische 15e Brigade. Met het beperkte aantal Franse troepen kon niet de hele rechterflank gehouden worden. Pruisische artillerie begon de stafpositie van Napoleon te bestoken.
Rond half zes omtrok de Pruisische 16e Brigade met 6 300 man de zuidflank van het VIe Korps en stootte door naar Plancenoit, al bijna in de rug van het Franse centrum. Lobau stuurde vijf bataljons het dorp in maar die werden teruggeslagen door zes bataljons onder Johann von Hiller. Het 15e Regiment omtrok het plaatsje van de noordkant, twee bataljons fussiliers van de zuidkant door de beek van de Lasne over te steken. Frontaal drong het 1e Regiment Silesische Landwehr het dorp in.
Slechts een paar compagnies Fransen wisten nog de directe omgeving van de kerk te houden, aan de zuidoostelijke kant van het dorpje. Er dreigde een catastrofe voor het Franse leger dat gevaar liep helemaal omsingeld te worden. Napoleon zette daarom rond zes uur acht bataljons, 4 750 man sterk, van zijn Jonge Garde in, de lichte troepen van de keizerlijke garde. Het bevel werd gevoerd door generaal Duhesme, berucht om zijn oorlogsmisdaden in Spanje. Het lukte hem om Plancenoit opnieuw te bezetten, de lange straat van west naar oost innemend en iedere gevangengenomen Pruis de keel afsnijdend. De Jonge Garde achtervolgde de Pruisen zelfs tot voorbij de oostelijkste huizen.
Daar werd zij teruggedreven door artillerie en cavalerie. De Pruisische 14e Infanteriebrigade onder generaal-majoor von Ryssel heroverde het brandende dorp rond kwart over zeven in felle straatgevechten. Duhesme, die een eerste Pruisische aanvalsgolf nog wist terug te drijven, werd bij de tweede golf fataal in het hoofd getroffen door een musketkogel.
Hierdoor was Napoleon genoodzaakt om twee bataljons van de Oude Garde in te zetten, de kern en elite van de keizerlijke garde. Het lukte de Oude Garde het tij te keren, Plancenoit op speciaal bevel van Napoleon met alleen de bajonet zuiverend. De Pruisen werden voorlopig teruggedrongen, zodat althans de weg naar het zuiden openbleef.

De Britse linie wankelt
Intussen slaagde Ney erin om onder dekking van de cavalerie met zo’n duizend man opgetrommelde infanterie van het 1ste Legerkorps van d’Erlon, voornamelijk het 17e Linieregiment onder leiding van luitenant-generaal baron François-Xavier Donzelot, alsnog de hoeve La Haye Sainte in te nemen.
Het 2. Leichtes Battalion van het KGL werd tussen zes en half zeven uit de hoeve verdreven. Hoofdoorzaak was dat nagelaten was de speciale munitie voor de geweren aan te voeren. Toen hun munitie op was, verdedigden de Duitsers zich heldhaftig met bajonetten en geweerkolven totdat de Fransen de overgebleven tweeënveertig verdedigers maar de vrije aftocht lieten naar hun hoofdlinie. Ogenblikkelijk werden lichte infanterie en artillerie-eenheden naar voren gebracht, op het plateau, om de geallieerde carrés onder vuur te nemen en een doorbraak te forceren.
Onder deze nieuwe ontwikkeling dreigde het hele geallieerde centrum te bezwijken. De troepen in de carrés begonnen zichtbaar te wankelen. Bataljons nabij de straatweg naar Brussel leden zulke zware verliezen dat ze uiteenvielen of in een nauwe kring opeengeperst werden. Een poging ze met ruiterij en infanterie te versterken mislukte omdat de reserves, geteisterd door Frans houwitservuur, te zwak waren om veel invloed te hebben. De Prins van Oranje liet nog een poging ondernemen door enkele Hannoverse bataljons om La Haye Sainte te heroveren maar die werden door de Franse cavalerie onderschept en vernietigd. Kolonel von Ompteda sneuvelde daarbij. De bovengenoemde Siborne stelde het later zo voor alsof de Prins van Oranje hem volstrekt onnodig de dood in had gezonden.[6] Verschillende geallieerde eenheden vluchtten van het slagveld, waaronder de Cumberland Hussars die tot in Brussel paniek zaaiden, sauve qui peut schreeuwend. Ook de legertros begon naar het noorden te wijken. Wellington sprak zichzelf moed in met de spreuk Night will come or the Prussians.
Voor de Fransen leek de overwinning nabij maar hun aanval begon door de snel oplopende verliezen stil te vallen. Hun cavalerie was ernstig verzwakt door het verlies van duizenden ruiters of paarden en raakte na bijna vier uur aan onophoudelijke charges uitgeput. Onder Ney zelf werden vijf paarden vandaan geschoten. Het Franse IIe Korps kwam weer in beweging en trachtte Hougoumont te passeren maar werd door Wellingtons nog niet zo verzwakte rechterflank teruggeslagen.
Voor de Fransen was de tijd bijna om. Steeds meer Pruisische troepen bereikten van het oosten uit het slagveld; het totaal zou die dag oplopen tot zo’n 48 000. Het hele Franse leger dreigde hieronder verpletterd te worden. Door het uitblijven van de verhoopte aankomst van de troepen van Grouchy, waren zij nu sterk in de minderheid. Het Pruisische Ie Korps, onder Graf von Zieten, had eigenlijk bevel om de aanval bij Plancenoit te versterken, maar veranderde van plan op aanraden van Karl von Müffling, de verbindingsofficier bij het geallieerde hoofdkwartier. Zij dwongen rond het eind van middag de Fransen van Wellingtons linkerflank weg. Dit ondanks het gegeven dat de Fransen hier juist weer waren opgedrongen, oprukkend naar Smohain, in de hoop beide vijandelijke legers uit elkaar te houden.
De troepen van de linkerflank, waaronder twee brigades lichte cavalerie die bij Smohain hadden gelegen, konden nu gebruikt worden om het centrum te versterken. Rond zeven uur had Wellington de meeste gaten weer gedicht en zijn fronteenheden hergegroepeerd. Al op de dag zelf gaf Wellington aan parlementslid Thomas Creevey, die hem na de slag in Waterloo opzocht, toe dat het kantje boord was geweest: It has been a damned nice thing — the nearest-run thing you ever saw in your life (“Het was een verdomd mooie zaak — het mooiste voorbeeld ooit van een dubbeltje op zijn kant”).

De aanval van de Garde wordt gestuit door de Nederlanders
Napoleon probeerde met een laatste krachtsinspanning de zaak te redden, en gaf om zeven uur ’s avonds bevel voor nóg een aanval. Omdat hij door zijn reguliere infanteriereserves heen was, zette hij het laatste deel van zijn Keizerlijke Garde in, die hij in eerdere veldslagen alleen in uiterste noodzaak aangesproken had. Napoleon had die reserves kunnen gebruiken als dekking om de slag af te breken en naar het zuiden te ontsnappen maar het lag meer in zijn aard om alles-of-niets te spelen. Hij deed zijn bataljons, elk gecommandeerd door een generaal, persoonlijk uitgeleide. Vijf bataljons van de Midden-Garde (Moyenne Garde) gingen voorwaarts, samen ongeveer 2 850 man, gevolgd door drie bataljons van de Oude Garde. In 1815 werd de aanduiding Moyenne Garde officieus gebruikt voor slechter uitgeruste garde-eenheden met slechts vier dienstjaren. Eén bataljon van de Moyenne Garde dekte de linkerflank richting Hougoumont. Ney ging weer in de aanval voorop.
Om het moreel hoog te houden liet Napoleon door brigade-generaal Bédoyère aan zijn linkerflank het bericht overbrengen dat maarschalk Grouchy met zijn troepen gearriveerd zou zijn. In feite was die op dat moment nog ver van de Franse hoofdmacht verwijderd. Grouchy’s strijdmacht had rond half twaalf aan het artillerievuur gehoord dat er ten noorden van Genappe een veldslag gaande was. Verschillende officieren adviseerden Grouchy om meteen naar het westen te zwenken om Napoleon bij te staan. Grouchy hield zich echter aan zijn plan om de Pruisen bij Waver te onderscheppen: in de middag overviel en versloeg hij daar het Pruisische IIIe Korps. Pas rond acht uur ’s avonds bereikte hem een nieuw bevel zich bij Napoleon te voegen. Overigens is het zeer de vraag of Grouchy de dertig kilometer naar het slagveld bij Waterloo nog op tijd over de modderige veldwegen had kunnen afleggen, zelfs als hij rond het middaguur vertrokken zou zijn. De Franse troepen werden door het valse bericht flink opgepept maar al snel kreeg men in de gaten dat het een leugen was, wat het moreel deed inzakken.
Als de aanval door de Garde de sector bereikt had waar de verdediging al wankelde, iets ten westen van het centrum, had hij nog een kans gehad. Door een coördinatiefout echter, trof hij eerder de geallieerde rechterflank tussen de hoeves van La Haye Sainte en Hougoumont, die nog een gesloten lijn vormde. De Britse en Hannoveraanse eenheden daar hadden de gehele dag weliswaar grote verliezen geleden maar waren kort voor de aanval door de Garde al aangevuld door Brunswijkers, en vervolgens ook nog door troepen van het Nassausche contingent onder commando van generaal Von Kruse. Ook deze versterkingen leden in de eerste linie grote verliezen door artillerievuur, terwijl de relatief kleinere eenheden van de Franse Midden-Garde zich verzamelden en over de gehele breedte van het geallieerde centrum in carré voorwaarts begaven.
Aan de rechterzijde en direct links van de hoeve La Haye Sainte werd de Midden-Garde ondersteund door de 1e Infanteriebrigade (van de 4e Divisie onder Durutte) van brigade-generaal Pegot, de enige Franse reguliere infanterie-eenheid die op dit moment van de slag nog intact was. Het was hier dat de Prins van Oranje een tegenaanval inzette met bataljons van een Nassaus regiment. Dit mislukte en de prins raakte gewond in de rechterschouder.[7] Wat verder rechts vielen drieduizend man van de 2e Divisie van Donzelot aan. Links van de Midden-Garde rukten 3 600 man op van de 5e Divisie van Bachelut. Bij elkaar was het nog een aanzienlijke massa Franse infanterie maar de aanvallen werden slecht gecoördineerd en maar zwak ondersteund door artillerie en cavalerie. Slechts een paar honderd kurassiers waren beschikbaar om de Garde te begeleiden; dit was de reden dat men uitzonderingswijze in carré in plaats van colonne oprukte. Wel had dit voordeel dat er meteen een krachtig vuurfront gevormd werd en dat dit de vijand kon intimideren. Een bataljon telde nog geen zeshonderd man maar door de opstelling van vijfenveertig man breed en diep leek het net of de formatie een brigade was van tweeduizend. Verschillende geallieerde officieren verhaalden later over een aanval door enorme colonnes. Aan de andere kant was het geallieerde leger, hoewel het nu een sterk numeriek overwicht had, al tamelijk uitgeput. De meeste Britse kanonnen waren uitgevallen. Schermutselaars werden door de geallieerden nu slechts beperkt ingezet. Aan de Franse kant waren de rangen zo uitgedund dat de niet al te strijdlustige vuurlinies van de reguliere infanterie nauwelijks meer van hun voltigeurs waren te onderscheiden.
De eerste aanval van de twee voorste bataljons van de Midden-Garde verzandde in een vuurgevecht waarna beide partijen zich rond half acht terugtrokken. Vier stukken Franse lichte veldartillerie dreven de Britse 33rd, 69th en 43rd Foot op de vlucht. Een aantal kartetssalvo’s van negenponders van de Nederlandse Rijdende Artillerie richtten met flankerend vuur een ware slachting aan onder het Franse 1ste Bataljon 3e Grenadiers en de 4e Grenadiers; deze sloegen eveneens op de vlucht.
Het lukte de Brunswijkers en Nassauers niet de troepen van Donzelot terug te dringen. Ten westen van La Haye Sainte viel zo een flink gat in de geallieerde linie. De nog westelijker tweede aanval van de volgende twee bataljons verliep voor de Fransen echter rampzalig. Veertienhonderd man van de 1st Foot Guards onder Maitland lagen vlak achter de heuvelkam verdekt. Toen de Fransen op vijfentwintig meter genaderd waren, riep Wellington volgens sommige verhalen uit: Now, Maitland! Now’s your time!, waarop vier rijen Britten opstonden en een salvo afvuurden op het eerste en tweede bataljon van de 3e Chasseurs. Hiervan werden meteen honderd man geveld. Nadat binnen een minuut nog eens drie salvo’s waren afgevuurd, braken de Fransen.
Hierna doken nog iets westelijker de 4e Chasseurs op waarvan de troepen in één bataljon waren samengevoegd. Wellington, die door zijn directe reserves heen was, raakte nu zichtbaar nerveus. De Fransen werden echter onderschept door het snel naar voren gebrachte 52nd Foot dat de heuvelkam afdaalde, een kwartslag draaide en in rap tempo salvo’s begon af te vuren op de linkerflank van het Franse carré dat na enkele minuten vluchtte.
De verse Nederlandse 3e Divisie, geleid door generaal Chassé, vulde op dat moment het gat bij La Haye Sainte op, de rechterflank van de Garde overrompelend met een bajonetaanval door de 1e Brigade, twee bataljons breed en drie diep. Het plots opduiken van drieduizend man nieuwe troepen, ondersteund door rijdende artillerie, bleek voor de gardisten de laatste druppel en men nam en masse de benen, waarbij de vluchtbeweging zich voortzette naar de Franse linkerbataljons. La Garde recule! klonk het ontzet in de Franse rangen.
Hoewel het gewond raken door de Prins van Oranje later in Nederland de meeste aandacht zou krijgen, was de actie door Chassé een keerpunt in de slag. De Nederlandse 3e Divisie van Chassé was in reserve opgesteld geweest achter de rechterflank, rondom het dorp Eigenbrakel, voornamelijk omdat Wellington een commandant niet vertrouwde die vijf jaar onder Napoleon gediend had. Vanuit hun hogere positie bij Eigenbrakel hadden de Nederlandse troepen, ruim voorzien van bier en jenever, een mooi uitzicht over de Franse charges. Al snel kwam het bevel om zich in reserve op te stellen achter het centrum van de geallieerde linie. Chassé merkte dat de Britse troepen vóór hem op de vlucht sloegen en dat de artillerie niet langer vuurde. Hij zag dat Napoleon de Garde op het centrum afgestuurd had en gaf zijn artillerie het bevel om positie te nemen en de vijand onder vuur te nemen. Ook liet hij de brigade van kolonel Hendrik Detmers in colonnes opstellen voor de tegenaanval. Het vuur van de batterij rijdende artillerie, onder kapitein de Bichin en de kracht van de brigade van Detmers braken de befaamde aanval van de Garde en dreven haar op de vlucht. De brigade van Detmers zette de aanval door, verdreef de Midden-Garde van een laatste positie bij La Haye Sainte en achtervolgde de vluchtende Fransen tot aan het Maison du Roi bij Plancenoit, waar ze Pruisische troepen tegenkwamen. Opnieuw moest men moeite doen niet vanwege de uniformkleur en -snit voor Fransen te worden aangezien.

Wellington geeft bevel tot de algemene opmars
De terugtocht van de Middelste Garde eindigde in een wilde vlucht, die oversloeg op de rest van de linkerflank van het Franse leger. Daarop beval Wellington, met een voorwaarts gebaar van zijn steek, de algehele opmars van het geallieerde leger. Die kon echter niet al te krachtig worden doorgezet. Von Müffling beschreef later het tafereel. Een lange rode linie Britse gesneuvelden en gewonden markeerde de heuvelkam, terwijl kleine, ver uit elkaar gelegen, groepjes mannen langzaam naar voren begonnen te bewegen. De meeste bataljons sjokten naar de bodem van het voorliggende dalletje en hielden daar stil. De opmars van Chassé vertegenwoordigde aldus de belangrijkste achtervolging.

De Pruisen breken door
Rond half acht waren de Pruisen, versterkt door zesduizend man van de 5e Brigade van hun IIe Korps, opnieuw doorgedrongen tot Plancenoit. Van de oorspronkelijk 20 000 Fransen, van Lobaus VIe Korps, de twee cavaleriedivisies, de acht bataljons van de Jonge Garde en de twee bataljons van de Oude Garde waren nu slechts enkele duizenden nog inzetbaar. Deze stonden tegenover ongeveer 14 000 Pruisen die het dorp vrijwel helemaal omsingelden. De Fransen hielden de verdediging ongeveer een uur vol voordat ze door de Pruisen in bloedige straatgevechten uit Plancenoit werden gedreven. Pruisische schermutselaars omsingelden daarbij het dorp en drongen de huizen binnen.
De Pruisen rukten op over drie aanvalsassen. De 5e Westfälische Landwehr viel de noordkant aan, het 2e Regiment het kerkplein, en het 25e Regiment drong naar het westen over de noordoever van de Lasne. De laatste Franse eenheid die vluchtte was de Oude Garde die de kerk en het kerkhof had verdedigd tegen de 2e Pommersche Landwehr. Een eerste bestorming werd nog afgeslagen maar toen alle andere troepen waren verdwenen poogde ook de Garde zich ook in veiligheid te brengen, achtervolgd door Pruisische cavalerie. De Franse verliezen tijdens de strijd om Plancenoit waren verschrikkelijk geweest, omdat ook de Pruisen geen krijgsgevangenen maakten. Het 1ste Bataljon Tirailleurs van de Jonge Garde bijvoorbeeld, verloor die dag 92% van zijn sterkte aan doden en gewonden. Een week na de slag bestond de hele Jonge Garde nog maar uit 598 man. Het kerkplein van Plancenoit was bezaaid met duizenden lijken.
Al eerder was de Franse rechterflank die tegenover Wellington stond, door de dreiging van het Pruisische Ie Korps op de vlucht geslagen. Die vluchtbeweging zette zich door naar de eenheden rond La Belle Alliance en begon samen te vallen met de vlucht van de troepen van de linkerflank. Nu ook Plancenoit gevallen was, vielen de meeste Franse eenheden uiteen en poogde ieder zich over de straatweg naar Genappe in veiligheid te stellen. De dreiging dat de weg naar Genappe afgesneden zou worden dwong de laatste bataljons Oude Garde bij Napoleons stafpositie om in carré te gaan.

Het Franse leger vlucht
De Oude Garde dekte Napoleons aftocht. In perfecte vierkante formaties wisten de drie voorste bataljons van de Oude Garde, die bedoeld waren geweest om de aanval van de Midden-Garde te ondersteunen, in een brede boog als rotsen in de branding nog een aantal aanvallen van de geallieerden af te slaan alvorens zich al vechtend terug te trekken, terwijl de rest van het Franse leger rond hun flanken terugvloeide. Hetzelfde gebeurde met het bataljon van de Midden-Garde dat bij Hougoumont lag. Generaal Cambronne van het 2e Bataljon 1e Chasseurs, uitgedaagd door generaal Hill om zich over te geven, zou toen volgens de legende de historische woorden hebben gesproken: “De garde sterft, maar geeft zich niet over!” (La Garde meurt, elle ne se rend pas!). Een andere variant van deze mythe is dat hij enkel “Merde” heeft geantwoord. Deze woorden werden Cambronne al op 24 juni door persberichten in de mond gelegd maar later ontkende hij dat hij ze gesproken had: “Dat kan ik nooit zo gezegd hebben want ik stierf niet en gaf me ook niet over”. Uiteindelijk vielen ook deze gardebataljons, na zware verliezen te hebben geleden onder het vuur van de nu weer aan kracht herwinnende geallieerde artillerie, uiteen.
De laatste twee carrés van de Oude Garde, die bij La Belle Alliance en Le Caillou waren achtergebleven, dekten de aftocht voor Napoleon en zijn staf. Deze carrés waren het 1ste Regiment Grenadiers en het 1ste Bataljon van het 1ste Regiment Jagers, die tot de beste troepen van het Franse leger behoorden. Deze carrés wisten tezamen met de nog resterende Franse cavalerie-eenheden, waaronder die van Napoleons persoonlijke lijfwacht, alle aanvallen van de geallieerden af te slaan. Het laatste carré Jagers van de Keizerlijke Oude Garde dat de aftocht dekte, werd geleid door de Rotterdamse kolonel Duuring die Napoleon altijd trouw was gebleven, zelfs tijdens diens ballingschap op Elba. Napoleon bevond zich hier een geruime tijd in alvorens hij zijn soldaten in een koets verliet. Zijn hengst Marengo was gewond geraakt en werd achtergelaten. Om 20:55 ging de zon onder.
De Nederlandse 3e Divisie en enkele Nederlandse cavalerie-onderdelen, die de Fransen tot ver achter hun linies hadden achtervolgd, ontmoetten achter de Franse beginposities de Pruisen en hielden halt. De Pruisen namen de achtervolging van hun uitgeputte Nederlandse collega’s over. Daarbij doodden ze alle Franse gewonden die ze tegenkwamen. Rond half tien stuitte Wellington ten zuiden van La Belle Alliance op de Pruisische maarschalk Blücher die zijn Britse collega te paard omarmde met de woorden Mein lieber Kamerad! Quelle affaire! Blücher stelde meteen voor het treffen de “Slag van La Belle Alliance” te noemen, vermoedelijk niet beseffend dat dit “de schone echtverbintenis” betekent in plaats van “het mooie bondgenootschap”. Wellington ging daar niet op in, maar een eeuw lang was dit wel de gangbare Duitse benaming. Voor de nacht terugkerend naar zijn hoofdkwartier schreef hij daar de Waterloo despatch, gericht aan de Britse regering en onmiddellijk in de Britse kranten integraal afgedrukt, wat de naam Battle of Waterloo in omgang bracht, die rond 25 juni in de pers opduikt. De Fransen verwezen naar het gevecht als de Bataille de Mont Saint Jean.

Na de slag
De Leeuw van Waterloo en de plek waar de prins van Oranje gewond raakte
Van de kleine tweehonderdduizend man die aan de slag hadden deelgenomen, waren er na afloop zo’n vijfenvijftigduizend dood of gewond. Het Franse leger, dat daarvan ongeveer vijfendertigduizend man verloren had, verliet het slagveld in volledige chaos en trok zich via Charleroi terug over de Franse grens. Von Gneisenau achtervolgde zo fel mogelijk met het doel Napoleon gevangen te nemen teneinde hem direct standrechtelijk te executeren; de vogelvrijverklaring namen de Pruisen dus heel letterlijk. Napoleon zag zich voor Genappe, waar zich een gigantische verkeersopstopping ontwikkeld had, huilend gedwongen zijn koets achter te laten om te paard sneller te kunnen vluchten. In de koets bleek zich een schat aan diamanten te bevinden, naast revolutionaire proclamaties gericht aan de Brusselse bevolking. Op 19 juni maakte Napoleon nog plannen zich met Grouchy te verenigen en met de resten van zijn leger de campagne voort te zetten maar dat bleken al snel illusies. Napoleon keerde terug naar Parijs, dat hij op 21 juni 1815 bereikte. Hij probeerde de leidende politici ervan te overtuigen de oorlog voort te zetten maar verloor iedere geloofwaardigheid toen hij Ney de schuld van de nederlaag wilde geven. Onder druk van de Kamer van Afgevaardigden deed Napoleon I op 22 juni troonsafstand ten gunste van zijn vierjarige zoon, Napoleon II, die echter nooit tot keizer zou worden uitgeroepen. De Grouchy, die zich via Namen had teruggetrokken, viel op 29 juni terug op de Franse hoofdstad. De Britse, Nederlandse en Pruisische troepen omsingelden Parijs dat na een kort beleg op 8 juli de poorten weer opende voor Lodewijk XVIII. Veiligheidshalve werd de stad verdeeld in bezettingszones. Op 3 juli was er al een algemene wapenstilstand getekend voor Frankrijk als geheel.
Een week wachtte Napoleon werkeloos op het landgoed Malmaison bij Parijs toen hij voor de Pruisen moest vluchten naar Rochefort. Hij overwoog om naar de Verenigde Staten van Amerika te vluchten en scheepte zich daartoe op 8 juli in op het fregat Saale maar waagde het uiteindelijk niet om langs de blokkade van de Britse marine te glippen. Op 14 juli vroeg hij politiek asiel aan in Engeland. Hij probeerde dat op diplomatieke wijze: Laat ik mij onderwerpen aan de edelmoedigste van mijn vijanden. Op 15 juli scheepte hij zich in op de Bellerophon en werd naar de haven van Plymouth vervoerd.

Sint-Helena
Napoleon kreeg asiel van de Britten, maar anders dan hij had verwacht. Hij werd, zonder een voet op Britse bodem te hebben gezet, van Plymouth uit als “gevangene van de Britse natie” aan boord van het marineschip Northumberland gebracht en na een tocht van zeventig dagen afgezet op het afgelegen Britse eiland Sint-Helena, in het zuidelijke deel van de Atlantische Oceaan. Nog zes jaar bracht Napoleon daar in ballingschap door in Longwood House, voordat hij op 5 mei 1821 stierf. In 1840 werd zijn stoffelijk overschot naar Parijs overgebracht, en bijgezet in de Dôme des Invalides.

Betekenis en gevolgen
De Slag bij Waterloo markeerde het einde van een reeks oorlogen tussen het revolutionaire Frankrijk en de andere Europese mogendheden die was begonnen met de door de Fransen gewonnen Slag bij Valmy (1792). Frankrijk was sinds Lodewijk XIV militair het sterkste Europese land geweest maar verloor nu deze positie. In 1814 waren de geallieerden nog coulant geweest om het regime van Lodewijk XVIII acceptabel te maken voor de Franse bevolking. Aan die toegeeflijke houding kwam nu een einde. Frankrijk moest terugkeren naar de grenzen van 1790. Het land werd gedwongen enorme herstelbetalingen te verrichten. Om de betaling daarvan te garanderen, werd het gebied ten noorden van de Loire in bezettingszones verdeeld waarvan de grote geallieerde bezettingslegers op kosten van de Franse staat moesten worden onderhouden. Frankrijk was niet in staat de geëiste vele honderden miljoenen frank in één keer te voldoen. Via Britse banken verlokte men met een hoge rente beleggers om de nodige fondsen te verschaffen. Dit zou een belangrijke stap blijken in de ontwikkeling van het internationale bankwezen; in 1818 kon de bezetting al weer beëindigd worden.
De Duitse staten, die ten dele bij het Franse keizerrijk waren gevoegd, werden teruggegeven aan hun vorsten, die minder talrijk waren dan aan het eind van de 18e eeuw, maar bij elkaar toch nog een confederatie vormden van negenendertig landen. Van Italië bleef een deel onder Oostenrijks bestuur en de Bourbons keerden terug naar Napels. De Heilige Alliantie van Oostenrijk, Pruisen en Rusland riep een Duitse federatie uit met onder andere als doel elke staat een liberale constitutie te bezorgen. In Frankrijk kwamen de Bourbons weer op de troon, maar wel met een constitutie waarin de democratische rechten werden gegarandeerd. Het werk van het Congres van Wenen was goed voor veertig jaar Europese vrede. De Italiaanse natiestaat zou in de jaren zestig van de negentiende eeuw door middel van een oorlog tot stand gebracht worden. Het Duitse keizerrijk werd pas in 1871 opgericht, na een nieuwe oorlog tussen Pruisen en de andere Duitse vorstendommen en Frankrijk.
Waterloo maakte de weg vrij voor de bloei van het Britse Rijk: dit zou – na anderhalve eeuw Franse maritieme concurrentie – tot aan de Eerste Wereldoorlog een gestage uitbreiding en weinig ernstige tegenslagen kennen. Het Britse rijk zou het toppunt van zijn macht bereiken en de Britse vloot zou in de wereld de Pax Britannica bewaren. De Slag bij Waterloo is begin 21e eeuw de beroemdste van alle veldslagen en degene die het meest door militaire historici werd bestudeerd. Het is geen verrassing dat de 19e-eeuwse Britse historicus Edward Creasy de slag onder zijn Vijftien beslissende veldslagen in de wereld rekende.

Le Moulin Naveau Fleurus

Voorafgaand aan de veldslag bij Ligny op 16 juni 1815 beklom Napoleon de trappen van deze molen. Van hieruit overzag hij de velden bij Ligny en stelde hij zijn aanvalsplan op, om de Pruisische troepen bij Ligny en Saint-Amand aan te vallen. Maarschalk Ney stuurde hij naar het westen om bij Quatre Bras de troepen onder Wellington aan te vallen. 

Château De La Paix Fleurus

Na de slag van Ligny op 16 juni 1815, waar Napoleon de Pruisen versloeg overnacht Keizer Napoleon in dit kasteel.

Ligny 1815 Museum

Het Ligny 1815 Museum is ondergebracht in een oude boerderij die als infirmerie werd gebruikt op de avond van de veldslag. Het museum ligt in het hart van een slagveld met een breedte van 7 km, waarop 150.000 mannen een verbeten gevecht leverden. Het neemt u mee voor een reis door de tijd, naar de dag van de befaamde veldslag, iets meer dan 200 jaar geleden. Wapens, mannequins, situatieschetsen, interactieve kaarten, digitale gidsen… het is een uitnodiging voor alle soorten publiek: jongeren, gezinnen, scholen, liefhebbers van geschiedenis of gewoon nieuwsgierige mensen!
Er is ook een ruimte gewijd aan ‘de andere veldslag van 16 juni 1815’, namelijk de slag van Les Quatre Bras waarbij het Franse leger van Maarschalk Ney in eerste instantie geconfronteerd werd met de troepen van Willem II en daarna met de geallieerde troepen van de Hertog van Wellington.
Hier wacht u een uitzonderlijke verzameling op het thema van het Britse, Pruisische en Belgisch-Nederlandse leger.

Les Napoléoniennes - Ligny

Een groep die de Slag om Ligny naspeelt (reenacting)

Slag bij Quatre-Bras (boerderij Gémioncourt)

De Slag bij Quatre-Bras was een veldslag die geleverd werd op 16 juni 1815, twee dagen voor de Slag bij Waterloo, bij het strategisch gelegen kruispunt van Quatre-Bras.
De weg van Nijvel naar Namen kruist daar de weg van Charleroi naar Brussel.
Britse, Hanoveraanse en Nederlandse legerkorpsen onder leiding van de hertog van Wellington, prins Willem van Oranje-Nassau en de hertog van Brunswijk verdedigden de kruising tegen de linkervleugel van de Grande Armée onder de Franse Maarschalk Ney.
Boerderij Gémioncourt vlak bij het kruispunt van Quatre-Bras verdedigd door het 5e Bataljon Nederlandse Militie.
Aan het eind van de dag had het geallieerde leger het kruispunt stevig in handen.
De plaquette op de poort van boerderij Gémioncourt is een herinnering aan deze veldslag.

Monument aux Belges 1815)

Monument voor de Belgen 1815 gelegen in Quatre Bras de Baisy-Thy “Voor de Belgen gestorven op XVIII juni MDCCCXV tijdens de gevechten voor de verdediging van de vlag en de eer der wapenen. De paradox van de geschiedenis: er streden Belgen in de beide kampen op 18 juni 1815!

Monument aux troupes Britanniques et Hanovriennes

Monument voor de Britse en Hannoveraanse troepen is een monument, gelegen in Quatre Bras de Baisy-Thy, ter nagedachtenis aan Britse en Hannoveraanse soldaten die vochten in de Slag bij Quatre Bras op 16 juni 1815.

Monument Nederlandse Cavalerie.

Dit monument herdenkt de gevallen van de Nederlandse cavalerie tijdens de slag bij Quatre Bras en Waterloo op 16 en 18 juni 1815. Opgericht in 1990.

Het laatste hoofdkwartier van Napoleon (Vieux-Genappe)

17 juni 1815. Het is bijna donker, er valt regen. De troepen van Napoleon zijn uitgeput. Ze voelen de aanwezigheid van de vijandelijke troepen. De keizer kondigt een staakt-het-vuren af en zijn adjudanten ontdekken een verlaten boerderij: de Hoeve van Le Caillou. De hoeve zou uiteindelijk het Laatste Hoofdkwartier van Napoleon worden. Het bevindt zich links van de rijksweg N5 op 4 km van het kruispunt van de Route du Lion, richting Genappe.
In een authentiek decor werpt ons museum een licht op de gebeurtenissen van die befaamde nacht via getuigenissen en anekdotes uit het burgerlijke en militaire leven.

Mémorial 1815

Het Mémorial 1815 (Nederlands: Herdenkingsplaats 1815) is een museum over de Slag bij Waterloo in de Belgische plaats Eigenbrakel. Het museum opende zijn deuren op 22 mei 2015, enkele weken voor de tweehonderdjarige herdenking van de slag. Via het museum heeft de bezoeker ook toegang tot de heuvel met de Leeuw van Waterloo en het panorama van de Slag bij Waterloo.
Het museumgebouw is ondergronds aangelegd om het historische slagveld niet te verstoren. In die optiek heeft de Waalse overheid een aantal gebouwen opgekocht in de omgeving van het museum om het landschap zoveel mogelijk te herstellen. Het voormalig bezoekerscentrum werd gesloopt en het Wassenbeeldenmuseum maakte plaats voor een nieuw restauratiegebouw.

De Leeuw van Waterloo

De Leeuw van Waterloo (Frans: Butte du Lion) is een herdenkingsmonument voor de Slag bij Waterloo (18 juni 1815) dat op initiatief van koning Willem I van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werd opgericht.

Het monument staat op het grondgebied van de gemeente Eigenbrakel in de Belgische provincie Waals-Brabant.
Het monument bestaat uit een reusachtige gietijzeren leeuw. Deze leeuw kijkt richting Frankrijk en steunt met zijn rechterpoot op een wereldbol waarmee uitgestraald wordt dat na de Slag bij Waterloo een periode van rust aanbrak.
Vanaf de 45 meter hoge kunstmatige heuvel heeft men een goed uitzicht over het slagveld, dat intact is gebleven. De kunstmatige tumulus heeft 226 treden en is opgebouwd uit 290.485 m³ aarde.
Koning Willem I gaf op 28 juli 1815 al opdracht tot het oprichten van een monument; slechts veertig dagen na de veldslag. Niet alleen zou dit monument dienen ter nagedachtenis aan de veldslag zelf, maar ook het einde weergeven van een twintigjarige Franse overheersing en oorlogsvoering in Europa. In eerste instantie was het geheel niet duidelijk wat voor monument er zou moeten worden opgericht. In de jaren na 1815 kwamen vele voorstellen binnen, zoals onder andere de bouw van een knekelhuis, een piramide gebouwd van bakstenen (een ontwerp van Vifquain, dat door Charles Vander Straeten sterk bekritiseerd werd als zijnde een “grafmonument”), een waterfontein, een stenen triomfboog, of zelfs een tehuis voor veteranen. Uiteindelijk werd het voorstel van Vander Straeten op aangeven van de moeder van koning Willem I, prinses Wilhelmina aangegeven, wat een conische piramide moest worden met daarbovenop een standbeeld van een leeuw.
Algemeen wordt (in Nederland) aangenomen dat het monument is opgericht ter nagedachtenis aan de plaats waar de Prins van Oranje gewond raakte tijdens de veldslag. Dit klopt echter niet, het monument is opgericht ter nagedachtenis aan de veldslag in het algemeen en een toekomstig beeld van vrede. De positie van het monument is wel gebaseerd op waar prins Willem werd verwond. Voor de Prins van Oranje werd daarentegen een ander monument opgericht in 1815 te Soestdijk, namelijk de Naald van Waterloo.

De Sint-Stefanuskerk in Braine-l'Alleud

Verzorgingsplaats voor de gewonden van de Slag om Waterloo.

Eglise St-Joseph Kerk (Waterloo)

In de kerk van Waterloo, gelegen tegenover het Wellington Museum, vindt u veel monumenten en plaquettes ter meerdere glorie van de eenheden, manschappen en officieren die in de veldtocht van 1815 streden bij Ligny, Quatre Bras en Waterloo. Het monument in de Koninklijke kapel-Sint-Jozefskerk te Waterloo herdenkt de Britse officieren, onderofficieren en soldaten gesneuveld tijdens de veldslagen van 16, 17 en 18 juni 1815. Voor het monument staat de buste van de Hertog van Wellington, bevelhebber van het geallieerde leger tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. Het monument in de Koninklijke kapel-Sint-Jozefskerk te Waterloo herdenkt de soldaten van het Leger van de Nederlanden, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815.
De plaquettes herdenken: – De officieren en de soldaten van het 12th Light Dragoon, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – De officieren van het 15th King’s Regiment of Hussars, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – De officieren en soldaten van het 28th Regiment of Foot Guards, gesneuveld tijdens tijdens de Slag bij Quatre-Bras op 16 juni en de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – De officieren en soldaten van de 2nd Battalion-30th Regiment of Foot, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – De officieren van het 33rd Regiment of Foot Guards, gesneuveld tijdens tijdens de Slag bij Quatre-Bras op 16 juni en de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – De Britse officieren van het 3de Bataljon van het Royal Scotts Regiment, gesneuveld tijdens de Slag bij Quatre-Bras op 16 juni 1815 en de de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – De officieren, de onderofficieren en de soldaten van het 79th Regiment of Highlanders, gesneuveld tijdens de Slag bij Quatre-Bras op 16 juni 1815 en de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – Alexander Hay van het 16e Light Dragoons, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – Baron Van Pallandt van het 4de Regiment Lichte Dragonders, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – De officieren, de onderofficieren en de soldaten van het Grande Armée, gesneuveld tijdens de veldslagen van Quatre-Bras, Waterloo en Wavre in juni 1815. – Kapitein George Battersby van het 1e Regiment Dragoon Guards, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – Kolonel Sir Henry Walton Ellis van het 23e Royal Welch Fusiliers, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – Kolonel William Fuller van het Regiment Dragoon Guards, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – Baron Van Haren, Luitenant bij de Generale Staf van het Leger van de Nederlanden, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – Luitenant George William Gunning van het 10th Hussars gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – Luitenant-Kolonel Charles Fox Canning van het 3rd Regiment of Foot Guards, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – Luitenant-Kolonel Richard Fitzgerald van het 2nd Life Guard, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – Lieutenant William Livingstone Robe van de Royal Horse Artillery, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – Majoor Frederick Howard van het 10th Hussars, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – Majoor John Dorset Bringhust van het 1st Regiment King’s Dragoon Guards, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – Major Robert Cairnes van het Royal Horse Artillery, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – De Nederlandse officieren van het 6de Regiment Huzaren, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – De Britse officieren van het 1st Regiment of Foot Guards, gesneuveld tijdens de Slag bij Quatre-Bras op 16 juni 1815 en de de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – De officieren van het 2nd Battalion-3rd Regiment of Foot Guards gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – Major Edward Hodge en Luitenant Arthur Meyers van het 7e Regiment Of Hussars, gesneuveld op 17 juni 1815. – De officieren van het Leger van de Nederlanden Leger, gesneuveld tijdens de Slag bij Quatre-Bras op 16 juni 1815. – De officieren van het Leger van de Nederlanden, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815. – De officieren, de onderofficieren en de soldaten van het Royal British Artillery-King’s German Artillery, gesneuveld tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815.

Het Wellingtonmuseum

Het Wellingtonmuseum (Musée Wellington) is een museum in het centrum van de Belgische plaats Waterloo. Het is genoemd naar Arthur Wellesley, beter bekend als Wellington. Hij versloeg Napoleon Bonaparte tijdens de Slag bij Waterloo en installeerde hier zijn hoofdkwartier. Wellington sliep hier op 17 en 18 juni 1815 en stelde er zijn overwinningscommuniqué op. Hij noemde de veldslag dan ook de Slag bij Waterloo wat voor Engelsen beter klonk dan de Slag bij Mont-Saint-Jean, waar het gevecht in werkelijkheid werd geleverd. Het bericht werd op 22 juni 1815 gepubliceerd in The Times.
In een van de kamers op de bovenverdieping overleed Wellingtons adjudant, kolonel Alexander Gordon die zwaargewond geraakte tijdens de gevechten bij La Haye Sainte. Op het slagveld staat een herinneringszuil op die plaats. Het museum toont een aantal persoonlijke bezittingen van Wellington en Gordon en voorwerpen die verband houden met de Slag bij Waterloo.
Het gebouw werd opgetrokken in 1705 en deze herberg Bodenghien deed dienst als poststation. In 1955 werd het omgevormd tot museum.

Kasteelboerderij Hougoumont

Om Hougoumont werd vele uren zwaar gevochten.

De aankomende eenheden werden, begeleid door militaire bands, met de al aanwezige troepen in een fraaie slagorde opgesteld en door Napoleon geïnspecteerd. Zoiets had hij vlak voor het gevecht nooit eerder gedaan; misschien wilde hij zo het moreel van de natte, modderige, vermoeide en hongerige troepen opkrikken. In ieder geval vonden de geallieerde soldaten het heel imposant. Pas om elf uur kon het sein tot de opmars gegeven worden. Ook toen was het echter nog te nat om artillerie snel te kunnen verslepen en er was voor een grote aanval voorlopig te weinig vuursteun. Daarbij was de 4e Divisie nog niet binnen. Op het laatste nippertje werd daarom het aanvalsplan omgegooid: oorspronkelijk was het de bedoeling geweest om met het Ie Korps en vlak daarachter het VIe Korps over rechts op te rukken, terwijl het IIe Korps op links gelijke hoogte moest houden.

In plaats daarvan kreeg Napoleons broer en commandant van de 6e Divisie, Jérôme Bonaparte, opdracht, om als inleidende aanval, de kasteelhoeve Hougoumont, gelegen vóór de geallieerde rechterflank, in te nemen. Hougoumont is een groot complex rond een binnenplaats, indertijd omringd door een bos, grachten, dichte hagen en een boomgaard. Het was goed te verdedigen en werd door Wellington speciaal versterkt met Nassauers om de Franse opmars te breken. De inleidende aanval op Hougoumont is wel gezien als een bewuste afleidingsmanoeuvre voor de latere centrale hoofdaanval. Er zijn echter geen bevelen van Napoleon met die strekking bekend en vermoedelijk ging het om een zich min of meer toevallig escalerende strijd waarin de Fransen zich steeds verder lieten verwikkelen. Hougoumont moest toch ingenomen worden, wilde het IIe Korps tijdig de geallieerde hoofdlinie kunnen aanvallen en was snel van La Belle Alliance uit te bereiken over een heuvelruggetje. Op bevel van Jérôme werden meer en meer Franse troepen tegen Hougoumont ingezet.

Een eerste aanval door een brigade werd bloedig afgeslagen. Rond 11:20 loste Brits geschut vermoedelijk het eerste kanonsschot van de slag, meteen zeventien Fransen vellend. Bij gebrek aan artillerie konden de Fransen zelf de hoeve niet aan puin schieten. Daarna werd een extra brigade in de strijd geworpen waarna dertig man door de noordelijke poort de binnenplaats indrongen. De verdedigers wierpen zich echter massaal op de poort, sloten die weer en maakten de indringers af, een van de beroemdste episodes van de slag. Een derde brigade die via de boomgaard poogde te naderen leed zware verliezen door geallieerde artillerie vanuit de hoofdlinie, die het complex bestreek. Het gevolg was niet dat de geallieerden gedwongen waren hun linies te verzwakken om Hougoumont te versterken, maar juist dat de Fransen een toenemend aantal troepen in deze sector verloren. Jérôme zou in de vroege middag 7 500 man aan de vergeefse aanvallen verspillen die gestopt werden door 1 850 geallieerde verdedigers; rond 16:00 waren deze verhoudingen opgelopen tot 13 000 tegen 3 000 man en was zowat het hele IIe Korps gebonden. Overigens zijn de verhoudingen veel minder extreem als het totaal aan op enig tijdstip in deze sector ingezette infanteriebataljons wordt vergeleken: drieëndertig aan de Franse kant tegenover eenentwintig bij de geallieerden.
Wellington zag in dat het grote voordeel van deze positie hierin bestond dat de Fransen verhinderd werden een snelle beslissende opmars uit te voeren en was bereid de lijn steeds met nieuwe troepen te versterken.
Het complex brandde tijdens de gevechten van de middag grotendeels af.

L'Aigle Blessé

L’Aigle Blessé, of de gewonde adelaar, is een standbeeld van de hand van Henri-Paul Nénot (1853-1934). Het symboliseert de laatste carrés van de keizerlijke garde van Napoleon die geprobeerd hebben de geallieerde opmars te stuiten. Enkele dagen later zou Napoleon zijn macht verliezen. Het standbeeld is in 1904 ingehuldigd. Het bevind zich op ongeveer 200 meter ten zuiden van de Ferme de la Belle Alliance.

Colonne Victor Hugo

Dit monument herdenkt de aanwezigheid van Victor Hugo, een belangrijke Franse schrijver, dichter en staatsman. Hij arriveerde in Mont-Saint-Jean op 7 mei, en verbleef vervolgens twee maanden in l’Hôtel des Colonnes. Ter herinnering van de 50e herdenking van zijn bezoek aan het slagveld van Waterloo, werd in 1911 aangevangen met de bouw van de kolom.

Monument voor De Pruisen

Dit monument, opgericht in 1818, herdenkt de inzet van de Pruisische troepen tijdens de slag bij Waterloo. Toen de Pruisen laat in de middag op het slagveld arriveerden was dit van doorslaggevende factor. Het monument bestaat uit een sokkel en een sokkel in blauwe steen met een torenspits in neogotische stijl met een kruis dat de versiering vertegenwoordigt van het IJzeren Kruis dat in 1813 werd ingesteld door koning Frederik Willem III van Pruisen. Dit ijzeren kruis is versierd met de vintage “1813”, eikenbladeren, de initialen van koning “FW” (Friedrich-Wilhelm) en een kroon.
De basis van de torenspits bestaat uit vier gevels omgeven door pinakels met daarboven vergulde roosjes.
De zuidkant van de basis van de torenspits draagt een inscriptie in gouden gotische letters, bekroond door een lauwerkrans:.

Stele voor de Jonge Garde van keizer Napoleon

De gedenksteen werd gebouwd op de plaats waar de Jonge Garde van keizer Napoleon, onder het bevel van generaal Duhesme, zich verzette tegen de Pruisen van General Bülow op 18 juni 1815 om 5 uur ’s avonds tijdens de gevechten van Plancenoit.

H. Catharinakerk Plankenoot (Plancenoit)

Plancenoit speelde een essentiële rol tijdens de Slag bij Waterloo. Het dorp werd verschillende keren ingenomen en heroverd door de Pruisen en de Fransen en was het toneel van hevige en vreselijk bloedige gevechten.
Aan de kerkmuren zijn drie plaquettes bevestigd ter herinnering aan deze veldslag.
Een plaquette voor de Jonge Garde van keizer Napoleon onder leiding generaal Duhesme die in de slag om Plancenoit dodelijk gewond raakte.
Een plaquette voor de 1e en 2e compagnie van het 8e regiment voetartillerie van Kolonel Caron.
Een plaquette voor Luitenant M. Louis van de 3e garde Tirailleurs.